Piet Devos

schrijver, vertaler en literatuurwetenschapper

Vertalen


'Ieder mens behoeft een onvertaalbaar lied’

vrijdag 20 mei 2011

De hypes rond Spaanstalige prozaschrijvers als Roberto Bolaño en Carlos Ruiz Zafón hebben de poëzie uit dit taalgebied de voorbije jaren naar de achtergrond gedrongen. Sommige uitgevers en vertalers zijn het evenwel niet eens met deze gang van zaken, zoals blijkt uit de onlangs verschenen omvangrijke bloemlezing De dichter is een kleine God. Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer kozen en vertaalden 150 gedichten uit Spanje en Latijns-Amerika, die samen een tijdspanne van maar liefst acht eeuwen beslaan. Deze chronologisch geordende, tweetalige bundel voert ons zodoende mee langs een enkele middeleeuwse ballade, de mystieke verzen van Juan de la Cruz en Santa Teresa de Ávila, tot aan de vergankelijkheidslyriek van Francisco de Quevedo en de Mexicaanse non Sor Juana. Via een romantische treurzang van de Galicische Rosalía de Castro en het estheticisme van de Nicaraguaan Rubén Darío, bereiken we ten slotte het taalgeweld van de avant-garde en meer eigentijdse stemmen als Jaime Gil de Biedma en Juan Gelman. Het geheel oogt bijzonder ambitieus en veelzijdig vergeleken met vroegere bloemlezingen, als die van Dolf Verspoor, die zich doorgaans op één thema of periode toespitsten.

Ondanks de ambitieuze opzet hebben de samenstellers er niet naar gestreefd een volledig canoniek overzicht te bieden. In hun "Ten geleide" geven Van de Pol en Steenmeijer aan dat ze bij de selectie van gedichten weliswaar rekening hielden met de canon, maar toch voornamelijk hun persoonlijke smaak volgden. In wezen hoeven we ons over de smaak van twee zulke kenners geen zorgen te maken. Terwijl Steenmeijer werkzaam is als hoogleraar Spaanse Letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen, heeft Van de Pol haar sporen verdiend als vertaalster van met name Don Quichot, en de verhalen van Borges en Cortázar. Bovendien leverden ze in dezelfde tandem reeds een uitgebreide, geannoteerde anthologie af van de Generatie van '27 (Meulenhoff, 1985), over Spanjes kopgroep van vroegtwintigste-eeuwse vernieuwers, onder wie García Lorca, Alberti, Cernuda en Nobelprijswinnaar Vicente Aleixandre. Deze enorme expertise neemt echter niet weg dat 'smaak' een vaag, enigszins arbitrair selectiecriterium blijft. Het resultaat is bijgevolg een verzameling gedichten die heel wat aangename verrassingen bevat, maar ook vragen oproept.

Een grote verdienste van het boek is dat het relatief veel plaats inruimt voor auteurs die wel in de Spaanstalige eregalerij thuishoren, maar bij ons nooit enige bekendheid hebben verworven. Naast de sinds jaar en dag vertrouwd klinkende namen van Lope de Vega, de bovengenoemde Generatie van '27 en Gabriela Mistral, treffen we bijvoorbeeld ook die van Miguel Hernández aan, een dichter uit de buurt van Alicante die net als Lorca slachtoffer werd van de nationalistische terreur. Of die van Roberto Juarroz, een filosofiedocent uit Buenos Aires die in feite zijn leven lang aan een en dezelfde langgerekte bundel sleutelde, Poesía vertical, waarin metafysische overpeinzingen de boventoon voeren: "Wij zijn te veel. / Hier of geeft niet waar: / ergens zijn wij te veel. / Wij zijn het overschot / van een dwarse steen van het lot". Ook van Xavier Villaurrutia, over wie Octavio Paz ooit zei dat hij als geen ander het Mexicaanse doodsverlangen wist te verwoorden, zijn beklijvende verzen opgenomen:


Wanneer ik al het geloof in het wonder heb verloren,
wanneer de hoop haar laatste noot heeft laten vallen
en er een eindeloze, holle, harde stilte weerklinkt;
(...)
dan voel ik dat ik in de koude hel ben,
(...)
die een knevel van ijs om onze mond bindt
en een harde lijn langs alle dingen trekt.

 

Daarnaast zijn de bezorgers er geregeld in geslaagd minder bekende juweeltjes uit de schatkist van beroemde dichters op te diepen. Bijvoorbeeld het vermakelijke "Sonnet voor een oude vrouw die meende mooi te zijn", waarin de zestiende-eeuwse humanist Diego Hurtado de Mendoza afrekent met de petrarkische lofzangen op de vrouw, en dat aldus begint:
 

U bent, mevrouw Aldonza, driemaal dertig jaar;
u heeft drie haren en nog één van al uw tanden;
uw krekelborsten passen in de kleinste handen,
de spinnen weven draden tussen korst en blaar.

Uw jurken, hoeden, doeken, al die vrouwenwaar
telt niet de kreukels die uw voorhoofdvel doorploegen;
u heeft een scheur die is gespeend van elk genoegen
en met de omvang van twee havens bij elkaar.

 

Hier staat tegenover dat de selectie ietwat ontsierd wordt door disproporties en vreemde lacunes. Allereerst krijgt de twintigste eeuw bijna tweederde van de bundel toebedeeld, terwijl de daaraan voorafgaande 700 jaar in sneltempo worden doorlopen. Zo wilden Van de Pol en Steenmeijer niets citeren uit de middeleeuwse heldendichten, zoals het vermaarde epos over El Cid, omdat ze naar eigen zeggen van oordeel waren dat een fragment er geen recht aan zou doen. Ogenschijnlijk een steekhoudend argument, maar waarom dan wel passages aanhalen uit Vicente Huidobro's Altazor (1931) en Pablo Neruda's Canto General (1950), beide toch al net zozeer lang uitgesponnen dichtwerken? En om bij Neruda te blijven, waarom worden aan hem veel meer pagina's dan aan om het even welke andere dichter gewijd – mooie pagina's, dat moet gezegd -, terwijl grootheden als Ernesto Cardenal, Nicolás Guillén, José Lezama Lima en Antonio Gamoneda volkomen ontbreken?

Natuurlijk kan dit allemaal een kwestie van smaak zijn. Een heus minpunt zijn de al te karige bibliografische en biografische gegevens bij de gedichten. Meer dan het geboorte- en eventuele sterfjaar van de auteur, en diens land van herkomst, wordt er niet bij vermeld. Terecht stelt het "Ten geleide" dat "De gedichten (...) zoveel mogelijk voor zichzelf [moeten] spreken", maar de datering van het gedicht en de titel van de desbetreffende bundel is toch het minimum aan informatie dat je mag verwachten. Uit de "Verantwoording" valt al evenmin iets op te maken over de precieze edities waaraan de originele, op de linkerbladzij afgedrukte teksten zijn ontleend. Door dit allemaal weg te laten verhinder je geïnteresseerde lezers zich verder in een oeuvre te verdiepen. Tevens rijst de vraag of de bloemlezers niet al te optimistisch gestemd zijn over de achtergrondkennis van Nederlandstaligen over de Spaanse en Latijns-Amerikaanse context. Had een begeleidend nootje soms niet één en ander verhelderd, met name bij een gedicht als Antonio Machado's "Een jong Spanje" dat aan het rampjaar 1898 en het verlies van de laatste kolonie Cuba refereert?

Het gebrek aan randinformatie wordt enigermate verzacht door het voortreffelijke vertaalwerk - een aartsmoeilijke klus gezien de uiteenlopende genres, historische en regionale taalvarianten -, waarvan Van de Pol en Steenmeijer zich ook gezamenlijk hebben gekweten. "Sommige gedichten zijn [tijdens het vertaalproces] wel tien keer over en weer gegaan." schrijven ze in de inleiding. Zoals de eerdere citaten al lieten zien, hebben ze het origineel telkens overgezet in een vlot leesbaar, modern Nederlands. Zelfs na een systematische vergelijking met het Spaans kun je hen niet op slordigheden betrappen. Hoogstens is hier en daar sprake van een gezochte constructie teneinde het rijmschema te handhaven of van onvermijdelijk klankverlies, zoals de acconsonantie in Paz' vers "El viento esculpe la piedra, la piedra es copa del agua, el agua escapa y es viento.", weergegeven als "De wind maakt beeld van steen, de steen is kelk van het water, het water vlucht, wordt wind." (268). Het zijn kleinigheden ten opzichte van de rijkdom aan klank en betekenis die ze, keer op keer, weten te bewaren.   

De dichter is een kleine God is, dan ook, zonder meer een aanwinst voor al wie kennis wil maken met tal van fascinerende dichters uit de Spaanstalige wereld. De reeds aangehaalde Juarroz schreef: "Ieder mens behoeft een onvertaalbaar lied." Dit verlangen naar onvertaalbare uniciteit geldt voor iedere dichter en ieder gedicht in deze bloemlezing, maar gelukkig hebben Van de Pol en Steenmeijer deze uitspraak niet al te letterlijk genomen.

Andere onderwerpen in de categorie Vertalen:

Jean Brierre: 'Toinon, die moskee'

13 juni 2016
(Vertaling verschenen in Tijdschrift Terras 10, juni 2016, pp. 128-130)
LEES MEER

Hogevalk als geluidsopname

11 september 2015
Tijdschrift Terras publiceert de komende weken een volledige geluidsopname van Hogevalk, mijn vertaling van Vicente Huidobro’s Altazor.
LEES MEER

Georges Bataille: 'Het masker'

01 juli 2013
De Franse filosoof Georges Bataille wijdde ooit een boeiend essay aan het fenomeen van het masker dat ik, in opdracht van Tijdschrift Terras, heb vertaald.
LEES MEER

Aimé Césaire: voordracht vertaald gedicht

01 april 2013
van de Frans-Martinikaanse dichter en voorvechter van de dekolonisatie Aimé Césaire vertaalde ik drie gedichten voor Tijdschrift Terras.
LEES MEER

Een kleine God aan zijn parachute

03 januari 2013
(Recensie van Hogevalk verschenen in Meander Magazine) Ik beluisterde een opname uit 1937, van Arthur Rubinstein die het eerste pianoconcert van Chopin speelde. De mooiste uitvoering die ik ervan ken. Wat maakt nou, vroeg ik mij af, dat je al bij de eerste aanslag weet dat je met een groot pianist te maken hebt?
LEES MEER

Tussen de torens van Babel en Eiffel: Vicente Huidobro en het droombeeld van universele vertaalbaarheid

15 december 2012
(Artikel verschenen in Revue belge de philologie et d'histoire, 90.3 2012, pp. 731-50) De Chileense avant-gardedichter Vicente Huidobro (1893-1948) hield zijn eigen poëtische beelden voor universeel vertaalbaar. Dit artikel onderzoekt de cultuurhistorische herkomst van deze claim op universele vertaalbaarheid.
LEES MEER

Hogevalk: vertaling van Huidobro's Altazor

19 oktober 2012
In 1931 publiceerde de Chileense avant-gardedichter Vicente Huidobro zijn baanbrekende hoofdwerk Altazor. O el viaje en paracaídas. Zopas verscheen bij het Gentse Poëziecentrum mijn integrale vertaling van dit werk
LEES MEER

In het gangenrijk stramien van Borges' poëtisch universum

05 februari 2012
(Recensie verschenen in Poëziekrant, 36.1 2012, pp. 28-31) Ter gelegenheid van de vijfentwintigste sterfdag van Jorge Luis Borges (1899-1986) onthulde zijn weduwe, Maria Kodama, in juni 2011 een pas aangelegd labyrintisch park op het Venetiaanse eiland San Giorgio Maggiore; een symbolisch eerbetoon voor een schrijver wiens duizelingwekkende…
LEES MEER