Piet Devos

schrijver, vertaler en literatuurwetenschapper

Vertalen


In het gangenrijk stramien van Borges' poëtisch universum

zondag 5 februari 2012

(Recensie verschenen in Poëziekrant, 36.1 2012, pp. 28-31)

Ter gelegenheid van de vijfentwintigste sterfdag van Jorge Luis Borges (1899-1986) onthulde zijn weduwe, Maria Kodama, in juni 2011 een pas aangelegd labyrintisch park op het Venetiaanse eiland San Giorgio Maggiore; een symbolisch eerbetoon voor een schrijver wiens duizelingwekkende gedachtewereld nog immer uitnodigt tot eindeloze dwaaltochten. Sinds september beschikt ook ons taalgebied over een Borgesmonument, zij het niet opgetrokken uit ligusterhagen maar in de vorm van een prachtig verzorgde, tweetalige editie van zijn verzamelde gedichten. Nadat in de loop van de voorbije decennia onder meer Fred de Haas, Erik Coenen en Robert Lemm selecties uit Borges' poëzie naar het Nederlands hadden vertaald, tekenden Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer voor deze eerste integrale vertaling van zijn Obra poética. Het is een cruciale stap naar de volledige ontsluiting van dit zo invloedrijke oeuvre, waarvan een zeer aanzienlijk deel uit lyriek bestaat.

Op het einde van zijn leven heeft Borges zijn poëzie grotendeels zelf verzameld, soms herwerkt en becommentarieerd. Omdat mevrouw Kodama er angstvallig over waakt dat de keuzes van haar overleden man dienaangaande gerespecteerd worden, zagen de vertalers zich, blijkens hun "Verantwoording", genoopt deze standaardeditie nauwgezet te volgen. In de Nederlandse uitgave vinden we dan ook, net als in de Spaanse, de dertien bundels die Borges tussen 1923 en 1985 publiceerde, evenals de voorwoorden en noten die hij er veelal nadien aan heeft toegevoegd. Daarnaast zijn wel nog een korte verklarende woordenlijst en een biografische schets van de dichter opgenomen die de lezer in staat moeten stellen de context van sommige gedichten beter te duiden.
Als gevolg van Borges' doorgedreven zelfkritiek valt uit Alle gedichten niet zo snel af te leiden dat hij zijn carrière ooit als avant-gardist begon. Toen hij omstreeks 1920 enige tijd in Spanje verbleef, onderhield hij er nauwe betrekkingen met de zogeheten 'Ultraísmo'-beweging van Rafael Cansinos-Asséns en Guillermo de Torre, waarna hij de door hen gepredikte vormvernieuwing van de poëzie ook in de literaire kringen van Buenos Aires zou introduceren. Alleen terloops maakt hij in een veel later gedicht gewag van die periode: "We waren het imagisme, het kubisme, / de samenzweerders en de sekten, / naïef aanbeden door de universiteiten. / Dit is wat wij bedachten, / geen hoofdletter, geen interpunctie, / en strofen in de vorm van een duif / van de bibliothecarissen in Alexandrië." Van de gedichten die aan deze formele vereisten voldeden en die de jonge Borges in avant-gardebladen liet afdrukken, heeft echter geen enkel zijn verzameld werk gehaald. Terugblikkend kon de bejaarde dichter zich kennelijk pas identificeren met zijn eerste volwaardige bundel, Vurig Buenos Aires (1923), en niet met wat daaraan voorafging. Hier is ook een en ander voor te zeggen, wanneer we een gedicht als "Ochtendgloren" uit dit debuut bekijken, waarin het gedachte-experiment een verrassende voorafspiegeling biedt van Borges' latere denkbeelden:

En aangezien ideeën
niet eeuwig zijn als marmer
maar onsterfelijk als een bos of een rivier,
nam de genoemde theorie
een nieuwe vorm aan in de dageraad,
en het bijgeloof dat hoort bij zo'n moment,
wanneer het zonlicht als een slingerplant
de muren van het donker gaat bezetten,
werd mijn verstand de baas
en leidde tot dit spinsel:
wanneer de dingen van substantie zijn verstoken,
wanneer dit dichtbevolkte Buenos Aires
niet meer is dan een droom
die met vereende toverkracht door mensen wordt gebouwd,
dan is er een moment
dat zijn bestaan in groot gevaar verkeert:
het huiverende uur van de ochtendstond
wanneer er maar een paar de wereld dromen,
wanneer alleen een handvol nachtbrakers
de aanblik van de straten,
asgrauw en nauwelijks getekend, spaart
en later met de anderen zal bepalen.

Zoals de dichter zelf aangaf, herkennen we in dit 'spinsel' van een stad die dreigt te verdwijnen zodra de bewoners hem niet langer waarnemen, de invloed van de idealistische filosofie van Berkeley en Schopenhauer. Het idealisme waar Borges dankzij zijn vader kennis van had genomen, zou van doorslaggevend belang blijken voor zijn gehele oeuvre: de werkelijkheid bestaat niet op zichzelf maar is louter het product van de waarneming, het denken en de herinnering. Toch dienen we de dikwijls herhaalde bewering van de auteur "Ik ben niet zozeer gevormd door literaire scholen als wel door een bibliotheek - die van mijn vader" met een korreltje zout nemen, want in het bovenstaande fragment dragen de vrije verzen, de gekunstelde zinsbouw en de gezochte beelden – "het zonlicht als een slingerplant" bijvoorbeeld – nog wel degelijk de sporen van het Ultraísmo.

Geleidelijk aan is Borges erin geslaagd die eerste aanzetten te laten uitkristalliseren tot de transparante, aanschouwelijke stijl, zoals we die aantreffen in het schitterende 'mengelwerk' De maker (1960) dat zowel proza als poëzie bevat. In de dertig jaar die De maker van zijn drie vroegste dichtbundels scheidde had Borges nauwelijks poëzie geschreven, maar had hij zich toegelegd op zijn inmiddels vermaarde korte verhalen – in het Nederlands bijeengebracht in De Aleph en De Zahir. Maar net zoals de Aleph een wonderlijk punt is van waaruit de verteller van het gelijknamige verhaal alle mogelijke plaatsen en tijden in één oogopslag kan zien, is de poëzie in De maker een medium geworden waarin de particuliere ervaring van de dichter resoneert met het lot van ieder mens in verleden, heden of toekomst. Het gaat dan voornamelijk om de raadsels van tijd en identiteit, verbeeld in typisch Borgesiaanse motieven als de rivier, de spiegel, de bibliotheek en het labyrint. Het levert onvergetelijke strofes op als deze over het Heraclitische stromen van de tijd: "De stroom bekijken, die van tijd en water, / de tijd gedenken als een andere stroom, / beseffen dat wij vlieden als die stroom, / dat een gezicht voorbijgaat als het water.", of deze over de bittere ironie van het toeval, in Borges' geval het gestage verlies van zijn gezichtsvermogen terwijl hij directeur was van de Biblioteca Nacional in Buenos Aires:

Geen mens verlage tot een traan of klacht
dit teken van het meesterlijk genie
van God, die met verheven ironie
de boeken aan mij schonk en ook de nacht.
(...)
Een koning (zegt een Grieks verhaal) bezweek
te midden van fonteinen aan de dorst,
en ik vermoei al tastend als die vorst,
de hoge, diepe, blinde bibliotheek.

Borges' blindheid, die hem meer dan ooit aanwees op zijn geheugen, is door critici vaak beschouwd als oorzaak van de geringe variatie in thematiek en de sterke voorkeur voor muzikaliteit in zijn latere werk. In de negen bundels die nog op De maker zouden volgen, bleef de dichter inderdaad bij zijn 'hebbelijkheden', zoals hij die weerkerende thema's spottend omschreef, maar wist ze ook steeds weer van een andere kant te belichten; onwillekeurig of het nu de reeds genoemde universele fascinaties voor tijd en identiteit betreft, dan wel meer persoonlijke voor de gaucholiteratuur, voor het jodendom, of de klassieke en Germaanse mythen. Ze worden daarbij doorgaans verklankt in vaste versvormen of op de trage cadans van de 'milonga' – een voorloper van de tango. Het eindresultaat hiervan kwalificeerde Borges zelf, in het voorwoord bij Het cijfer (1981), als "intellectuele poëzie" waarin abstracties, mythen en dromen "op aangename wijze worden verweven."

Borges' intellectualisme lijkt wellicht moeilijk te verenigen met de talloze ridders, Vikingen en Argentijnse volkshelden die door Alle gedichten zwerven; zo wijdde hij ook menig gedicht aan zijn overgrootvader Isidoro Suárez, die als kolonel meevocht in het leger van Simón Bolívar, toen deze in 1824 de Spanjaarden de beslissende nederlaag toebracht. In feite markeren zulke lofzangen op schier mythische mannen van de daad echter juist Borges' wantrouwen jegens een eigentijds engagement in de literatuur. "Het begrip geëngageerde kunst is naïef, want niemand weet helemaal wat hij aan het doen is", luidde zijn laconieke verklaring. Op een sporadische referentie aan WO II en de Falklandoorlog na vernemen we in zijn gedichten dan ook niets over de historische actualiteit. Men heeft Borges niet zonder reden politiek conservatisme verweten, vooral toen hij openlijk sympathiseerde met de militaire dictaturen van Videla en Pinochet eind jaren zeventig, een dwaling waarvan hij overigens bijtijds is teruggekomen.
Gezien de nadruk op het conceptuele aspect van de taal en relatief beperkte gebruik van cultuurgebonden begrippen is Borges' poëzie over het algemeen goed te vertalen. Slechts heel af en toe speelt de auteur in op de polysemie van woorden, die in het Nederlands verloren gaat, zoals in: "No es un martes, / el día que preside el planeta rojo" ("Het is geen dinsdag, / de dag die heerst over de rode planeet.", waarbij het Spaanse 'martes' zowel dinsdag als de planeet Mars betekent. Toch is het een grootse prestatie van het inmiddels beslagen vertalersduo Van de Pol en Steenmeijer dat Borges' stem bijna steevast even zuiver in het Nederlands als in het Spaans klinkt. Vooral daar ze geopteerd hebben voor een vormvaste vertaling, en door de dichter zo gekoesterde muzikaliteit in maat, staf- en eindrijm wonderwel hebben weten te bewaren. Dat ik in de vorige alinea's vrijelijk kon citeren zonder de originele tekst erbij te halen, bewijst bovendien dat ze de interne evolutie van Borges' oeuvre geenszins hebben 'wegvertaald'. Het maakt Alle gedichten tot een waardig Borgesiaans labyrint, vol onvermoede verbanden en samenhangen, waaruit nu ook voor de Nederlandstalige lezer niet meer te ontsnappen valt. Of om met een metafysisch inzicht uit het gedicht "Everness" te besluiten:

En alles is een deel van het diverse
kristal van dat geheugen, het universum;
er komt geen eind aan het gangenrijk stramien,
en waar je langskomt gaan de deuren dicht;
aan gene zijde van het donker zul je het Licht
der eeuwigheid en de Archetypen zien.

Jorge Luis Borges. Alle gedichten
Vertaald door Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer
De Bezige Bij, Amsterdam, 2011.
ISBN 9789023464617, 1247 blz.,€ 59,90

Andere onderwerpen in de categorie Vertalen:

Jean Brierre: 'Toinon, die moskee'

13 juni 2016
(Vertaling verschenen in Tijdschrift Terras 10, juni 2016, pp. 128-130)
LEES MEER

Hogevalk als geluidsopname

11 september 2015
Tijdschrift Terras publiceert de komende weken een volledige geluidsopname van Hogevalk, mijn vertaling van Vicente Huidobro’s Altazor.
LEES MEER

Georges Bataille: 'Het masker'

01 juli 2013
De Franse filosoof Georges Bataille wijdde ooit een boeiend essay aan het fenomeen van het masker dat ik, in opdracht van Tijdschrift Terras, heb vertaald.
LEES MEER

Aimé Césaire: voordracht vertaald gedicht

01 april 2013
van de Frans-Martinikaanse dichter en voorvechter van de dekolonisatie Aimé Césaire vertaalde ik drie gedichten voor Tijdschrift Terras.
LEES MEER

Een kleine God aan zijn parachute

03 januari 2013
(Recensie van Hogevalk verschenen in Meander Magazine) Ik beluisterde een opname uit 1937, van Arthur Rubinstein die het eerste pianoconcert van Chopin speelde. De mooiste uitvoering die ik ervan ken. Wat maakt nou, vroeg ik mij af, dat je al bij de eerste aanslag weet dat je met een groot pianist te maken hebt?
LEES MEER

Tussen de torens van Babel en Eiffel: Vicente Huidobro en het droombeeld van universele vertaalbaarheid

15 december 2012
(Artikel verschenen in Revue belge de philologie et d'histoire, 90.3 2012, pp. 731-50) De Chileense avant-gardedichter Vicente Huidobro (1893-1948) hield zijn eigen poëtische beelden voor universeel vertaalbaar. Dit artikel onderzoekt de cultuurhistorische herkomst van deze claim op universele vertaalbaarheid.
LEES MEER

Hogevalk: vertaling van Huidobro's Altazor

19 oktober 2012
In 1931 publiceerde de Chileense avant-gardedichter Vicente Huidobro zijn baanbrekende hoofdwerk Altazor. O el viaje en paracaídas. Zopas verscheen bij het Gentse Poëziecentrum mijn integrale vertaling van dit werk
LEES MEER

'Ieder mens behoeft een onvertaalbaar lied’

20 mei 2011
(Recensie verschenen in Poëziekrant, 35.5 2011, pp. 76-79) De hypes rond Spaanstalige prozaschrijvers als Roberto Bolaño en Carlos Ruiz Zafón hebben de poëzie uit dit taalgebied de voorbije jaren naar de achtergrond gedrongen. Sommige uitgevers en vertalers zijn het evenwel niet eens met deze gang van zaken,
LEES MEER