Piet Devos

schrijver, vertaler en literatuurwetenschapper

In den vreemde


Op mijn negentiende was ik op zoek naar een geschikte mogelijkheid om mij in een onbekende cultuur onder te dompelen, toen ik van de European Voluntary Service (EVS) hoorde. Dit is een onderdeel van het Europees Jeugdprogramma dat jongeren tussen de 18 en 25 jaar de kans biedt om, ergens binnen de EU of in een kandidaat-lidstaat, langdurig vrijwilligerswerk te doen. Ik aarzelde geen moment en koos voor een project in de Poolse stad Wroclaw, waar ik uiteindelijk tien maanden zou verblijven. Bij vertrek wist ik nagenoeg niets van Polen af, maar het land intrigeerde me sinds het schaaktoernooi dat ik er kort voordien had gespeeld. Ik kwam niet bedrogen uit. In tegenspraak met de bij ons gangbare vooroordelen en onwetendheid ontdekte ik er enorme ongeschonden natuurgebieden, mooie steden vol zwaarbeladen geschiedenis, en bovenal een heel gastvrij volk.

Ik werkte er in een traditioneel blindeninstituut, waar ik geconfronteerd werd met de harde realiteit van adolescenten wie het geenszins aan moed en scherpzinnigheid ontbrak, maar wel aan moderne hulpmiddelen en toekomstperspectieven. Als ze het instituut op volwassen leeftijd verlieten, hadden ze weliswaar het nuttige vak van masseur geleerd, maar leek de weg naar iedere hogere studie bij voorbaat afgesneden. Halverwege mijn project besloot ik daarom een serie lezingen op scholen en universiteiten te geven, waarin ik over mijn positieve ervaringen als visueel beperkte leerling in het reguliere onderwijs ging vertellen. Poolse vrienden hielpen me contacten te leggen en traden op als mijn tolk, want hun melodieuze taal ben ik helaas nooit echt machtig geworden. Onze inspanningen resulteerden ten slotte in de oprichting van een kleine vrijwilligersorganisatie die enkele van de begaafdste leerlingen van het blindeninstituut ondersteunde bij de overstap naar het hoger onderwijs. De vrijwilligers zorgden er bijvoorbeeld voor dat deze studenten hun studiemateriaal in een aangepaste leesvorm kregen. Het was een bescheiden maar veelbelovend begin.

Mijn verblijf in Polen is voor mijn persoonlijke evolutie van onschatbare waarde geweest, in die mate zelfs dat ik er in de nabije toekomst een boek over wil schrijven. Meerdere generaties vertelden mij hun beleving van de overgang van communisme naar kapitalisme, van dictatuur naar democratie. Waar veel ouderen de aanstaande toetreding tot de EU vreesden als een zoveelste knechting – met Brussel als het nieuwe Moskou -, klonk in de stem van veel jongeren de hoop op een welvarende toekomst door. Ook ruimtelijk bevond ik me in Wroclaw op het snijpunt van vele grenzen. Wroclaw heeft een hele reeks overheersers en daardoor even vele namen gekend, onder meer die van Breslau, toen de stad eerst tot Pruisen en later tot Duitsland behoorde. In de fleurige, veelvormige architectuur weerspiegelt zich de rijke vermenging van Slavische, Boheemse en Germaanse invloeden, maar de stad herbergt evenzeer de pijn van gedwongen volksverhuizingen en de strijd om elk huizenblok. Polen bracht me zodoende een onuitwisbaar besef van historische en culturele relativiteit bij. Het is het gevoel van de onbestendigheid en absurditeit van het lot dat je ook in de Poolse kunst aantreft, gaande van de fantastische verhalen van Witold Gombrowicz en Bruno Schulz tot de indringende symfonieën van Henryk Górecki.

Het zou niet bij deze ene buitenlandervaring blijven. Als Erasmusstudent trok ik nadien naar Alicante, aan de Spaanse oostkust, om er een heus taalbad te nemen. Ook in mijn geval bleek dat je een taal pas echt leert, als je je geruime tijd onder moedertaalsprekers bevindt. Het beheersen van de taal slecht ook tal van andere interculturele barrières, zodat Spanje mij nooit zo vreemd is voorgekomen als eertijds Polen. Dit laatste geldt natuurlijk nog sterker voor Nederland, waar de liefde mij in 2006 heen lokte en waar ik alles samen acht jaar zou wonen. Hoewel ik steevast met veel plezier terugkeer naar mijn geboortestad Kortrijk, ben ik ook verknocht geraakt aan mijn andere woonplaatsen. Bijgevolg heb ik mezelf nooit willen zien als louter Belg of (West-)Vlaming. Naar mijn idee schuilt er een reëel gevaar in het je vereenzelvigen met één taal, cultuur of plek. Nationalistische sentimenten mogen soms een begrijpelijke, menselijke reactie zijn op penibele omstandigheden, ze worden altijd ingegeven door angst en onbegrip jegens het vreemde. Ik koester niet de illusie dat ik vrij ben van dit soort angst – wie is dat wel? -, maar ik wil me er wel tegen blijven verzetten.

 

Dit voornemen mocht ik vanaf november 2015 weer in praktijk proberen te brengen, ditmaal in Canada, meer bepaald in Montréal. Ik had namelijk een Niels Stensen Fellowship gekregen, waarmee ik een jaar lang onderzoek kon doen bij het Centre for Sensory Studies aan Concordia University. Wie hier meer over wil weten kan terecht in mijn reisjournaal, waar ik gedetailleerd verslag heb uitgebracht van deze uitdagende etappe aan de andere kant van de oceaan.