Piet Devos
schrijver, vertaler en literatuurwetenschapper
Reisjournaal
Montréal: brief aan Leonard Cohen
vrijdag 22 april 2016
Dear Leonard (if I may),
Het is midden april, vier uur ‘s middags. Nog steeds is het koud in Montréal – te koud voor de tijd van het jaar -, en ineens voel ik de onbedwingbare aanvechting u te schrijven. Waarom ook niet? Is het eigenlijk niet vreemd dat we zo zelden het woord richten – al was het maar denkbeeldig – tot de kunstenaars die veel voor ons betekenen? Is kunst immers geen uitnodiging tot een dialoog, geen uiterst bewerkelijke gift die om een reactie van de ontvanger vraagt? Maar wellicht schuilt nu juist ook hierin het probleem: de artistieke gift waarin zoveel vakmanschap en inventiviteit zijn samengebald, is dermate groot dat we hier als publiek bitter weinig tegenover lijken te kunnen stellen, behalve stille bewondering. Persoonlijke associaties en interpretaties schijnen totaal irrelevant in het licht (of de klank) van het kunstwerk, waardoor ook een mogelijk gesprek tussen schenker en ontvanger bij voorbaat verstomt. Zo vergaat het mij althans bij al die kunstvormen waar ik, anders dan bij literatuur, louter als liefhebber van kan genieten. Tijdens een concert, een film- of theatervoorstelling laaf ik me ten volle aan alle indrukken die op me afkomen, zonder daarbij echter tekst en uitleg van de makers te behoeven, laat staan in direct contact met hen te willen treden.
Dit gold tot voor kort ook voor uw platen; die waren mij meer dan genoeg. Over de persoon Leonard Cohen had ik nauwelijks iets kunnen vertellen. Ik wist natuurlijk wel dat u Canadees was en joodse roots had, maar om de een of andere curieuze reden meende ik dat u uit Toronto afkomstig was. Kort na mijn aankomst in Montréal kreeg ik echter per toeval de boeiende biografie in handen die Sylvie Simmons aan u wijdde, en kwam ik er verrast achter dat u bent opgegroeid in Westmount, een overwegend Engelstalige, residentiële wijk op amper een kwartiertje rijden van het studentenverblijf waar ik mijn intrek heb gevonden! Eén ijdel ogenblik scheen het wel alsof uw muziek mij de weg hierheen had gewezen en er zich een symbolische cirkel sloot waarvan ik het bestaan nooit had vermoed, of zoals u het zingt in ‘Last Year’s Man’: “I had to draw aside to see the serpent eat its tail”.
Ik overdrijf namelijk niet als ik zeg dat uw muziek mij al zowat mijn hele leven vergezelt. Het was de zomer van 1988 – ik was pas vier – toen ik uw stem voor het eerst heb gehoord. Mijn vader was net op vakantie geweest in Spanje – het land dat ook u zo na aan het hart ligt – en had er twee cassettebandjes gekocht: Leonard Cohen’s Greatest Hits en I’m Your Man, destijds uw nieuwste album dat een paar maanden eerder was verschenen. Allereerst waren het de covers van die cassettes die mijn aandacht trokken en die ik toen nog zelf kon zien (een half jaar later zou dat al niet meer kunnen, want toen had ik ook het zicht in mijn goede oog verloren). Vooral het portret op de voorzijde van I’m Your Man staat me nu, na al die jaren, nog haarscherp voor de geest: u draagt er een strak streepjespak, een grote zonnebril op de neus, en houdt – wat ik toen erg grappig vond – een half opgegeten banaan in uw hand. Ondanks de onmiskenbare ironie die zo goed resoneert met het titelnummer ‘I’m Your Man’, deed deze donkere foto cool en clean aan, zeker in vergelijking met de warme sepiakleuren op de cover van Greatest Hits. Dit visuele contrast strookte eveneens met het hoorbare verschil in stijl. Hoewel mijn oordeel als kleuter ongetwijfeld niet veel verderging dan ‘mooi’ en ‘niet mooi’, herinner ik me dat de experimentelere synthesizersound van I’m Your Man mij toen nogal koud liet, terwijl ik wel gebiologeerd bleef luisteren wanneer uit onze oude pick-up de simpele gitaarmelodie van een liedje als ‘So Long, Marianne’ opklonk.
Ik besefte toentertijd nog niet dat die twaalf bedrieglijk eenvoudige nummers van Greatest Hits mij voorgoed in hun ban zouden houden. Met name tijdens mijn puberteit ontdekte ik de poëtische reikwijdte van uw teksten, doorspekt met mysterieuze beelden en referenties aan de joodse overlevering. Zoals vermoedelijk talloze andere jongeren die zich in hun behoefte aan creatieve expressie overgeven aan een pathetische eenzaamheid, wilde ik maar wat graag geloven aan de troost die de Muzen, die genadige zusters, u hadden geboden: “They were waiting for me when I thought that I just can't go on. / And they brought me their comfort and later they brought me this song.” Welke wan-na-be dichter wil er immers niet door hen aangeraakt worden, opdat de nog onrijpe nachtelijke visioenen in zijn hoofd gezuiverd door de ochtenddauw het licht mogen zien: “While they lay down beside me, I made my confession to them. / They touched both my eyes and I touched the dew on their hem.” Voor mij blijft het een van de ontroerendste, muzikale portretten van de kunstenaar als jongeman, een thema dat u overigens reeds literair had uitgewerkt in uw debuutroman The Favourite Game (Het favoriete spel) uit 1963. Velen onder uw fans zijn het vergeten, maar de wereldberoemde troubadour droomde er als adolescent bovenal van een gelauwerd schrijver te worden, en dit was verre van onterecht. Uw eersteling die ik onlangs met veel plezier las, getuigt van een groot talent. Naar verluidt zijn er vele overeenkomsten tussen uzelf op jeugdige leeftijd en het hoofdpersonage Lawrence Braveman, die zijn fijnbesnaarde ziel verbergt achter een maskerade van zwetsende salonrevolutionair en meisjesverslinder. Wanneer Lawrence’ door de oorlog verzwakte vader vroeg overlijdt en zijn florissante moeder psychisch instort, blijkt echter dat u uw alter ego evenmin hebt gespaard voor de harde klappen die uzelf te verduren kreeg. Maar misschien brengt Het favoriete spel vóór alles een hommage aan het verdwenen Montréal van de jaren vijftig en zestig, met zijn sjofele kroegen en provinciaalse zeden, dat Lawrence en zijn vriend Krantz ‘s nachts in de van papa geleende auto eindeloos doorkruisen.
Deze veelzijdige stad ligt diep in uw werk verankerd, zoveel is me de afgelopen tijd wel duidelijk geworden. Zo ook in het magische ‘Suzanne’, dat ik gegarandeerd als mijn lijflied zou aanmerken, mocht men mij hier ooit naar vragen. Zelf zei u erover dat, eer er zich een vrouwennaam aandiende, u een akkoordenschema had bedacht voor een nummer over Montréal: “Het leek ontleend te zijn aan het panorama van Montréal dat me erg lief is: de haven en de kades, de zeemanskerk Notre-Dame-de-Bon-Secours aan de oever van de rivier. Dat beeld zag ik voor me. In dat beeld verscheen de vrouw van een vriend van mij. Ze vormden destijds een opvallend koppel in Montréal, erg knap.” Het was deze Suzanne Vaillancourt, de echtgenote van een bevriende beeldhouwer, die u de fameuze “tea and oranges” aanbood in haar appartement nabij de machtige Saint-Laurent, en naar wier perfecte lichaam en geest u – zover bekend - platonisch bleef hunkeren.
Vanuit de kamer op de achtste verdieping waar ik momenteel zit te schrijven, moet het decor van het lied haast te zien zijn, maar ik wil het ten volle ondergaan. Nadat ik ben opgestaan en het gebouw heb verlaten, bereik ik binnen enkele minuten de Oude Haven. In de smalle steegjes bespeelt mijn stok de kasseien, een souvenir van de eerste generaties Franse kolonisten. Hoog boven me eigenen de eeuwig krijsende meeuwen zich het luchtgrijs toe. De kade ligt er uitgestorven bij; niet de geringste golfslag die de doortocht van een schip verraadt. Op een bankje langs het lange, diepe water beluister ik voor de ontelbaarste maal ‘Suzanne’. U hebt het nummer eens vergeleken met een deur, waar u aan toevoegde: “ik moet hem voorzichtig openen, anders krijg ik geen toegang tot wat erachter ligt.” De ingetogen melodie in mijn koptelefoon zet deze historische omgeving in een onwereldse gloed. Suzannes gelaatstrekken mogen dan in de loop der tijd veranderen, zij is immer de halfgekke geliefde aan wier hand je van de waterkant durft te stappen, “to travel blind”. Alleen zij kan jou hiertoe voldoende vertrouwen schenken, ook al is de waarheid die ze in haar spiegel vangt soms onverdraaglijk. Het maakt haar voor jou tot de enig mogelijke opvolger van de Zeeman in wiens kielzog zovelen zijn verdronken… Snelle looppassen over de houten vlonder iets verderop schrikken me op uit mijn gemijmer. Het joggende meisje heeft kennelijk niet verwacht hier onder deze mistroostige hemel iemand aan te treffen, want ik bemerk enige verbazing als ze even haar pas vertraagt om mij, lichtjes buiten adem, ‘Bonsoir’ te wensen.
Onder het terug naar huis lopen bedenk ik dat een gedicht als ‘Suzanne’ zijn tijdloze karakter te danken heeft aan het verlangen dat erin tot uitdrukking komt, het verlangen naar eenwording met de ander, naar de omhelzing die even intens als verheffend is. Deze hunkering klinkt ook door in het serene ‘If it be your will’ dat tegelijk liefdesverklaring en gebed is: “If it be your will / That a voice be true / From this broken hill / I will sing to you / From this broken hill / All your praises they shall ring”. Het is de universele traditie van het Hooglied, de mystieke poëzie van Juan de la Cruz, maar ook van romantici als Novalis en William Blake. Weinigen, echter, bezongen de verhoopte extase in zulke hallucinante verzen als Federico García Lorca, de dichter van wie u zoveel houdt dat u uw enige dochter Lorca naar hem hebt vernoemd. Diens lyriek noodt tot de ultieme, dronken makende dans in de deining der vergetelheid, waar zelfs leven en dood ophouden tegengestelden te zijn: “take this waltz / with its own breath of brandy and death / dragging its tail in the sea”.
Ik beschouw mezelf absoluut niet als een heuse kenner van uw werk; ik ben niet eens in het bezit van al uw platen. Bewondering vertaalt zich bij mij zelden in verzamelwoede. Daarvoor is mijn smaak al te eclectisch, vrees ik. Maar dit betekent nog niet dat ik, wat uw oeuvre betreft, in mijn jeugdsentiment ben blijven zwelgen en na de jaren tachtig ben afgehaakt. Alleen de allergrootsten slagen erin zichzelf telkenmale opnieuw uit te vinden, en dat heeft u ook gedaan, tot aan uw stem toe die inmiddels wel een octaaf gezakt schijnt en waar u veeleer meer reciteert dan zingt. Deze nieuwe stijl leverde al even onvergetelijke nummers op, zoals ‘A Thousand Kisses Deep’ bijvoorbeeld, maar die putten hun kracht nog altijd uit de poëzie van uw teksten. Gelukkig is de bard in u nooit gestorven, want aan hem ben ik het meest verknocht, en wellicht ook verschuldigd. Jammer genoeg is het me nooit gelukt om een optreden van u bij te wonen en ik vraag me af of die kans zich nu überhaupt nog zal voordoen, maar misschien kan deze late brief dat nooit gekochte concertkaartje enigszins compenseren…
Ik hecht niet het minste geloof aan voortekens of andersoortige symboliek die ons persoonlijke lot in een hoger plan onderbrengt. Dat is mij te veel, zichzelf toegemeten eer voor de mens. Toch leggen zulke verbanden, ook voor wie ze met milde zelfspot ontwaart, een betoverende schittering over het anderszins vale toeval. Zo heeft uw muziek sinds mijn vroegste kindertijd voorzegd dat ik hier op een dag zou belanden, in Montréal, op een steenworp afstand van de Oude Haven die u zo dierbaar is. Hoewel ik de boodschap duizenden keren heb gehoord, heeft deze trage verstaander ze pas onlangs begrepen… Laat ik u tot slot het allerbeste toewensen en besluiten zoals u eens ‘Famous Blue Raincoat’ beëindigde,
Sincerely,
P. Devos