Piet Devos
schrijver, vertaler en literatuurwetenschapper
Luisterleven
Weg uit de herrie: hoe ik een stiltezoeker werd
maandag 13 augustus 2018
Volgens de algemeen aanvaarde definitie zou stilte gelijkstaan met niet spreken of het ontbreken van geluid tout court. Toch strookt deze negatieve definitie niet met de ervaringen van wie bewust de stilte opzoekt. Wat stiltezoekers namelijk ontdekken, is dat in de stilte de eigenlijke polsslag van het leven hoorbaar wordt.
Nu klinkt dit misschien alsof de stilte reeds jarenlang vertrouwd terrein voor me is. Toch is dat niet zo. Wel ben ik al een hele poos op zoek naar meer innerlijke kalmte, maar tot voor kort kwam het woord ‘stilte’ daar helemaal niet bij te pas. Dat is best gek natuurlijk, als je er goed over nadenkt. Het toont aan dat stilte, in deze luidruchtige tijden, niet meer voor de hand ligt. Niet alleen wonen de meesten van ons in heel lawaaierige steden, waar het ronkende verkeer en de bedrijvigheid nagenoeg continu doorgaan. Daarnaast plempen we zelf ook de luttele stille momenten die onze dag nog telt, vol met de achtergrondruis van radio, tv, streamingdiensten en mobiele telefoons. Er is kennelijk iets onbehaaglijks in die stilte dat we liever op een afstand willen houden. Maar wat dan precies?
In dit blog wil ik graag deze ambiguïteit van stilte onderzoeken. Enerzijds weten we immers wel dat ze een weldadige rust kan brengen. Maar anderzijds wordt stilte in de huidige cultuur ook met veel negatieve connotaties van ‘afwezigheid’ en ‘leegte’ beladen, en gaan we er massaal voor op de loop. Hoe valt deze tegenstelling te verklaren? Met mijn persoonlijke verkenningen als leidraad zal ik hierop een antwoord proberen te geven, en zo mogelijk dichter bij de elusieve kern van de stilte komen.
Onbewuste stilte als alledaags kader
Op louter praktisch niveau heb ik een (vrij) stille omgeving altijd naar waarde weten te schatten. Als tiener ging ik bijvoorbeeld wel eens een avondje met vrienden uit, maar zodra ze naar een druk danscafé wilden, haakte ik af. In een discotheek heb ik al helemaal nooit een voet gezet. Ik vermoed dat mijn blindheid daar voor iets tussen zat: bij loeiharde muziek houden de mensen en dingen om me heen simpelweg op te bestaan. Ze worden als het ware opgeslokt door een dikke mist, zodat ik volledig op mezelf word teruggeworpen - en zo’n isolement is toch niet bepaald bevorderlijk voor je gevoel van een gezellig samenzijn… Toch schijnen sommige blinde jongeren het wel fijn te vinden om tijdens rockconcerten of op overvolle festivalweides urenlang te staan headbangen. Mij niet gezien dus!
Ook bij mijn speurtochten naar een geschikt huis is ‘een rustige buurt’ almaar verder gestegen op mijn prioriteitenlijstje. Daarvoor heb ik echter eerst vier jaar in Hoofddorp moeten wonen, op een boogscheut van Schiphol. Zoals het een moderne suburb betaamt, was het er uniform en karakterloos maar comfortabel, met winkels en groenzones op loopafstand, een uitgebreid netwerk van fietsspaden en snelle ov-verbindingen met prachtige steden als Haarlem en Leiden. Desondanks wogen de vele voordelen, achteraf beschouwd, niet op tegen de zware, akoestische vervuiling – en dan heb ik het nog niet over de luchtverontreiniging! – waaraan een luchthaven in je achtertuin je voortdurend blootstelt. Het lage gedreun van vliegtuigmotoren vormde er een nimmer wijkende horizon die al het overige geluid omsloot. Als we pech hadden – en dat gebeurde meermaals per week -, woei het uit een bepaalde hoek waardoor men genoopt was de startbaan aan onze kant te gebruiken, met alle zogenaamde ‘grondlawaai’ van dien. Dan trilden de ramen van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in hun sponningen, telkens als zo’n multitonnertje een aanloop nam om op te stijgen.
Ja, wat geluidsoverlast betreft was Groningen, waarheen ik in de zomer van 2010 verhuisde, een hele verademing. Hoewel de Schilderswijk waar ik een ruime benedenwoning betrok, niet ver van het nijvere stadscentrum ligt, hing er een opmerkelijke gezapigheid in de straten. ’s Nachts was er werkelijk niet het minste gerucht te horen, zelfs geen auto die voorbijreed. Hooguit kwamen er tegen zonsopgang wat lallende studenten langs, die na het pintelieren huiswaarts keerden.
Hoewel ik een fervent radioluisteraar ben, geef ik een resolute draai aan de knoop, zodra de arbeid roept. Dan moet het in mijn werkkamer zo stil mogelijk zijn. Ook dit geldt lang niet voor iedereen. Van de zeer door mij bewonderde Jan Brokken is bekend dat hij schrijft onder het genot van de klassieke muziek waar hij op dat ogenblik vol van is; zodoende is voor hemzelf ieder boek verbonden met een van zijn favoriete componisten. Erg mooi natuurlijk. Mij zou die muziek, hoe sereen ook, slechts afleiden. Het is al moeilijk genoeg om mijn aandacht bij de tekst te houden die ik onder handen heb. Kortom, het mag waar zijn dat we met z’n allen resistenter worden tegen het toenemende omgevingslawaai, dit belet niet dat de meesten op gezette tijden ook stilte behoeven. Is het niet voor een verkwikkende nachtrust, dan wel voor werk of studie.
Toch heeft dit soort stilte ook iets merkwaardigs. Niettegenstaande dat ik een geluidarme ruimte nodig heb om me op het schrijven of het vertalen te kunnen concentreren, ervaar ik die uren zelf hoegenaamd niet als stil. In mijn hoofd gonst het dan immers van de woorden, de ritmiek van de zinnen, de cadans van de verzen, van de elkaar verdringende stemmen en beelden. Nog een krasser staaltje van dezelfde paradox ken ik uit de schaakwereld. Daar zitten soms wel honderden spelers in eén zaal, in een onverbrekelijk stilzwijgen, over de borden gebogen. Je kunt er de spreekwoordelijke speld horen vallen, maar geen van de spelers die de stilte gewaarwordt, omdat hun hersens kraken van de varianten en de berekeningen. Deze schakers kunnen dan ook symbool staan voor de wijze waarop we in een alledaagse context met stilte omgaan, want echt ernaar luisteren doen we niet. Het is een onbewuste stilte waarvoor we ons niet openstellen, een handig kader waarbinnen we taken uitvoeren die rust of concentratie vergen. Gelukkig, evenwel, neemt de stilte geen aanstoot aan onze onachtzaamheid, en wacht ze geduldig af totdat we haar bemerken.
Op het randje van de burn-out: het keerpunt naar binnen
Het is vaker gezegd: een mens moet door een donker dal passeren, alvorens tot inzicht te komen en oude gewoonten af te leggen. Welnu, voor deze hardleerse leerling was dit niet anders. Mijn doortocht in zo’n dal dateert van de winter van 2016, toen ik als postdoc onderzoek deed in Montréal. In februari van dat jaar kreeg ik plots last van aanhoudende duizelingen, iets wat me nooit eerder was overkomen. Dagenlang leek het alsof ik over het wiegende dek van een schip liep. Het was weliswaar een schip op kalme zee, zodat ik niet meteen bang was om te vallen, maar dat rare schommelen hield maar niet op. Ik weet het aan mijn oververmoeidheid na een razend drukke periode, waarin ik me niet alleen in ijltempo had moeten aanpassen aan een volslagen nieuwe stad op een vreemd continent, maar bovendien meerdere lezingen had gegeven en een internationale conferentie had helpen organiseren. Ik was gewoonweg uitgeput, hetgeen ook bleek uit het feit dat ik nog amper recupereerde. Ook al ging ik op den duur slechts halve dagen naar de universiteit, toch raakte ik dat lege, futloze gevoel niet kwijt. In die hoge, typisch Noord-Amerikaanse torens waar alle ramen potdicht zitten en de ventilatie puur kunstmatig verloopt, hunkerde ik naar meer beweging in de frisse buitenlucht. Maar als blinde wandelaar in je eentje met de stok door dikke pakken sneeuw ploegen, die al je oriëntatiepunten heeft uitgewist, is evenmin erg aanlokkelijk…
Omdat de duizelingen bleven terugkeren en het meelevende thuisfront zich danig zorgen begon te maken, besloot ik na een tweetal weken een dokter te raadplegen. Er zou uiteindelijk een hele reeks van medische tests volgen met evenwichtsoefeningen, scans en bloedafnames. In fysiek opzicht mankeerde ik gelukkig niets. ‘Stress’ luidde de vage, zij het hoogstwaarschijnlijk correcte diagnose. Het concreetste advies dat ik te horen kreeg, was afkomstig van de neuroloog die, neerkijkend op de eeg met mijn gemiddeld veel te hoge hersenactiviteit, kortweg zei: ‘U zult manieren moeten vinden om uit uw hoofd te geraken.’ Met andere woorden, ik moest dringend leren ontspannen.
Daar, op die onvaste Canadese bodem, heb ik op het randje van een diepe inzinking gebalanceerd. Tegenwoordig spreekt men liever van een ‘burn-out’, al schijnt niemand precies te begrijpen wat het met je doet. Het verbrandt hoe dan ook je laatste restje energie, zuigt je leeg, trekt je omlaag in een zwart gat. Ingebeeld is de ziekte allerminst: ik heb van nabij gezien hoe verschillende vrienden en collega’s als gevolg van zo’n burn-out soms voor maanden, totaal uitgeteld, thuis op de bank kwamen te zitten. Tijdens een burn-out weigert je lichaam elke dienst, vertelt ook Bregje Hofstede, die op De Correspondent een boeiend drieluik aan haar worsteling met de aandoening heeft gewijd:
‘Ik was nergens toe in staat: lezen, schrijven, noch converseren. (…) Als ik mijn ogen sloot, bevond ik me in een mentale ruimte zo groot als een luciferdoosje en waarin ik nog geen drie gedachten tegelijk kwijt kon. In plaats daarvan eiste mijn lichaam, met hartkloppingen, pijn en hyperventilatie, alle aandacht op.’
Even voor de goede orde: bij mij hebben de symptomen nooit zulke extreme vormen aangenomen als hier beschreven. Niettemin had mijn lichaam, in de jaren voorafgaand aan mijn verblijf in Montréal, reeds sporadisch alarmsignalen uitgezonden, zoals koortsaanvallen bij ernstige vermoeidheid, die ik steevast had genegeerd. Nu bewees die hardnekkige duizeligheid dat mijn lijf pas echt goed op tilt dreigde te slaan, en om een betere balans tussen geest en materie smeekte.
Voor Hofstede lijdt het geen twijfel dat de vervreemding van het eigen lichaam aan de basis ligt van de huidige epidemie aan burn-outs. In een maatschappij waar de meeste mensen intellectueel in plaats van manueel werk verrichten, is het denken allang heer en meester over de stof. Vooral binnen het huidig neoliberaal bestel, dat groei om de groei predikt en nog weinig werkzekerheid biedt, voelen we ons als individu gedwongen optimaal te presteren en goede productiecijfers voor te leggen, zelfs wanneer dit ten koste gaat van onze gezondheid. In de academische wereld, die ik het beste ken, vertaalt deze stijgende werkdruk zich onder andere in de eis almaar meer onderzoeksgelden binnen te rijven en almaar meer te publiceren, maar deze productiemanie heeft inmiddels zowat elke sector in zijn onzinnige greep. Het lichaam is daarbij verworden tot een instrument dat blindelings aan deze economische logica moet gehoorzamen. Als we het trainen, aantrekkelijk en topfit houden, dan vaak uitsluitend met het doel onze rendabiliteit nog verder op te voeren, concludeert Hofstede laconiek.
Omdat ik deze scherpe analyse van Bregje Hofstede onderschreef, was het me van meet af aan duidelijk dat ik ‘meer aandacht voor mijn lichaam’ niet mocht opvatten als de zoveelste aansporing tot presteren. Toen met het aanbrekende voorjaar de sneeuw smolt en de bomen uitnodigend begonnen te bloeien, ging ik bijgevolg zo vaak ik kon naar buiten om te sporten, maar behing ik me wijselijk niet met een hartslagmeter of andere meetapparatuur. (Dezer dagen zouden sommigen kwantificeren tot ze er letterlijk bij neervallen!) Zoals ik destijds in mijn Reisjournaal optekende, had ik een lokale organisatie gevonden waarmee ik wekelijks lange wandelingen en, later die zomer, ook mooie fietstochten ondernam. En inderdaad, ik knapte ervan op en de duizelingen werden minder frequent. Toch verliep dit herstel allesbehalve snel: het kostte me maanden, zo niet een volledig jaar, om weer de oude te worden. Of nee, niet helemaal de oude, want dankzij deze crisis had ik ook erg veel opgestoken over schadelijke patronen in mijn vroegere levensstijl en hoe ik op z’n minst moest proberen die te veranderen.
Radio NSD uitzetten: luisteren naar de stilte in jezelf
Gedurende die beklemmende winter in Montréal zag ik in dat roofbouw op mijn eigen lichaam slechts ten dele het probleem was. Waar ik wezenlijk nood aan had, was meer tijd voor inkeer, voor innerlijke rust. Ik ken die sereniteit van zeldzame momenten in de wijde natuur, zoals toen ik op de Saint-Laurentstroom de tijdloze ademhaling van walvissen hoorde of op het onbewoonde Île Bonaventure langs de branding struinde. Waarlijk stil was het op die magische ogenblikken niet, maar de rustgevende geluiden van die machtige dieren en het kabbelende water deden binnenin me een ingetogen stilte neerdalen. Dan word je ineens van eerbied en dankbaarheid vervuld voor deze aarde, waar het je vergund is kortstondig rond te lopen.
Ik begreep langzaamaan dat ik in mijn dagelijks leven, behalve voor lichamelijke ontspanning, ook ruimte moest vrijmaken om dit soort inwendige stilte toe te laten. Zoals zo velen van de jongste generaties was ik namelijk verslaafd geraakt aan externe prikkels. Ik betrapte mezelf erop dat ik te pas en te onpas mijn mail of Facebook checkte, in weerwil van mijn vaste voornemen hiermee te stoppen. De lekkere boosts die ons ego krijgt bij iedere like of persoonlijk bericht – evenals het dipje als die uitblijven -, zorgen ervoor dat we telkens opnieuw naar dat mobieltje grijpen. Dit verslavende mechanisme is sinds lang bekend: ook alle oudere massamedia, van de krant tot en met de televisie, floreerden bij de snelle gewenning van het publiek aan nieuwigheden, waardoor het elke keer weer naar nieuwe sensaties en programma’s snakte. Het verschil is echter dat de huidige social media uiterst vernuftig op onze intiemste wensen en relaties inspelen, waardoor het almaar lastiger wordt om onszelf uit die vicieuze, ego-strelende cirkel te bevrijden. Nu ben ik geen cultuurpessimist die al deze ‘afstompende’ technologie het liefst gelijk zou willen uitbannen; zoals ik in een essay uit 2015 heb besproken, zijn de massamedia niet onverenigbaar met creativiteit of een kritisch oordeelsvermogen. Wel constateerde ik bij mezelf – en dat vond ik allengs kwalijker – dat ik door deze verslaving aan prikkels nooit meer echte kalmte ervoer. Niet alleen was mijn aandachtsboog aanzienlijk korter geworden dan pakweg tien jaar eerder, ook stond ik nog zelden stil bij wat werkelijk de moeite waard is.
In zijn prachtige boek Stilte: luisteren in een wereld van lawaai omschrijft de boeddhistische auteur Thich Nhat Hanh deze overprikkelde geestestoestand, die vandaag de dag zo gangbaar is geworden, bijzonder treffend:
‘We hebben een radio in ons hoofd, afgestemd op Radio NSD: Non-Stop Denken. Ons hoofd zit vol lawaai, waardoor we de roep van het leven, de roep van de liefde, niet kunnen horen. Ons hart roept, maar we horen het niet. We hebben geen tijd om naar ons hart te luisteren.’
Of Radio NSD in ons hoofd nu gevoed wordt door de toegenomen prestatiedruk dan wel door het overweldigende digitale aanbod, het geschetter ervan zweept ons voort en verhindert dat de ingesleten patronen in ons gevoelsleven volledig tot ons bewustzijn doordringen. Had ik bijvoorbeeld vroeger onderkend dat ik me al te zeer liet leiden door een onbewuste angst over mijn professionele toekomst, dan had ik wellicht tijdig op de rem kunnen gaan staan. In plaats daarvan jakkerde ik almaar door, totdat in Montréal de bom barstte. Anders gezegd, Radio NSD is die constante werveling van gedachten en vluchtige emotionele reacties, waardoor we ons eindeloos laten meeslepen en altijd elders zijn dan in het hier en het nu. Radio NSD belet ons zodoende in het eigenlijke moment aanwezig te zijn, onze aandacht naar binnen te keren en bewust te ervaren wat we voelen.
Hoewel we niet bepaald gelukkiger worden van ons opgefokte gedoe, schrikken we er ook voor terug om Radio NSD uit te zetten. Liever dompelen we ons onder in nog meer herrie van buitenaf, dan dat we de inwendige stilte een kans geven. Wat is er toch in die stilte dat ons zozeer afschrikt, vraagt Thich Nhat Hanh zich af:
‘Waar zijn we zo bang voor? Voor innerlijke leegte? Een gevoel van afgescheidenheid, verdriet of rusteloosheid? Of voel je je eenzaam, verlaten en niet geliefd? Het kan zijn dat het aanvoelt alsof je iets belangrijks mist. Sommige van die gevoelens zijn al heel oud en altijd al deel van ons geweest, verborgen onder al ons denken en doen. Alle prikkels die er zijn, leiden ons snel af van wat we voelen. Maar als het stil is, wordt dit heel helder en duidelijk.’
Bewust de stilte op ons laten inwerken, lijkt inderdaad heel confronterend. Voordat ikzelf met meditatie begon te experimenteren, kwam de stilte mij ook voor als een vreeswekkende leegte. Daaruit kon slechts narigheid opwellen, zoals goed gemaskeerde onzekerheden en waarheden die ik liever niet onder ogen wilde zien. De realiteit was echter anders. Het is waar dat, toen ik daadwerkelijk twintig minuten lang stil op een stoel of een kussen op de grond ging zitten, ik pas ten volle gewaarwerd hoe rusteloos het al die jaren in mijn hoofd was toegegaan. Radio NSD liet zich dan ook niet zo snel dimmen, en voor ik er erg in had gingen mijn gedachten weer met me aan de haal. Maar naarmate ik het vaker deed en zo’n zitsessie een onderdeel van mijn dagelijkse routine werd, leerde ik beter op mijn ademhaling te focussen, als een onwrikbaar ankerpunt in het nu. Ik merkte hoe ik kalmer en dieper ging ademen, zodat mijn hartslag vertraagde. Gaandeweg lukte het tevens de opkomende gedachten en gevoelens niet meer achterna te hollen, maar die er gewoon te laten zijn totdat ze, ten slotte, weer oplosten in het niets.
Dan volgt de allermooiste ontdekking, want de stilte die zich op die manier bijwijlen voor je opent, blijkt allerminst beangstigend te zijn. Die stilte werkt veeleer bevrijdend, omdat je beseft dat je heel even niets hoeft en ontslagen bent van alle sociale verplichtingen. Maar deze stilte heeft bovenal een helend effect, omdat alle fragmentarische indrukken er plaats hebben gemaakt voor een licht en helder bewustzijn. Er ontstaat ruimte voor een gevoel van verbondenheid, vergelijkbaar met wat me in dat bootje op de Saint-Laurent overviel. Ter wille van deze heilzame, innerlijke stilte raadt Thich Nhat Hanh een algemene, heel eenvoudige methode aan, die hij mindfulness noemt. Daarmee bedoelt hij: mindful oftewel opmerkzaam zijn bij alles wat je doet - eten, lopen, theedrinken, en dus ook zitten. Het gaat erom bij al deze schijnbaar onbetekenende activiteiten zoveel mogelijk aanwezig te zijn, gewaar te zijn wat hier en nu gebeurt. Hij schrijft:
‘We leven, maar beseffen niet dat we leven. We verliezen onszelf voortdurend. Daarom is je lichaam en geest tot rust brengen en gaan zitten om tot jezelf te komen een revolutionaire daad. Je gaat zitten en stopt die afwezige staat, die toestand waarin je jezelf verliest en niet jezelf bent. Als je zit, kun je terugkeren en voeling krijgen met jezelf. Daar heb je geen smartphone of computer voor nodig. Ga gewoon mindful zitten en adem mindful in en uit. Binnen een paar seconden heb je weer voeling met jezelf. Je weet dan wat er gebeurt: wat er gebeurt in je lichaam, in je gevoelens, in je emoties en in je waarnemingen. Je bent nu thuis, en je weet hoe je voor dit thuis moet zorgen.’
Van boeddhisten kunnen we in deze dolgedraaide maatschappij veel opsteken, zeker als ze hun inzichten zo simpel weten te verwoorden als Thich Nhat Hanh. Het is natuurlijk geen toeval dat zoveel westerlingen hun toevlucht zoeken in oosters geïnspireerde praktijken als mindfulness, yoga of meditatie. Enige hang naar exotisme daargelaten verlangen velen er oprecht naar hun spirituele of religieuze honger te stillen. Vroeger bood de zondagse kerkdienst dat uurtje bezinning, maar nu velen zich binnen de Katholieke Kerk of andere traditionele instituties niet langer thuis voelen, blijven ze met de meest fundamentele levensvragen zitten. Dat ik op deze regel geen uitzondering vorm, is me sinds die crisis in Montréal wel duidelijk. Mijn propvolle hoofd moest niet alleen opnieuw naar mijn lichaam leren luisteren, maar ook naar wat mijn hart te vertellen en te vragen had. Daartoe is stilte nodig, zowel buiten als binnen jezelf.
Ik wil niet de indruk wekken dat ik van meditatie en yoga, waarmee ik sinds mijn terugkeer naar de Lage Landen ook ben gestart, alle mogelijke heil verwacht. Wel heb ik aan den lijve ondervonden dat ze je een herbronnende kalmte kunnen schenken. Zelfs wanneer je geest zich steeds weer laat afleiden en Radio NSD ergens in je hoofd doorkakelt – en dat overkomt me nog best vaak als ik op mijn kussen zit -, dan nog betekent het een welkome pauze in je drukke bestaan. In de stilte leer je immers met meer mildheid en mededogen naar jezelf en de mensen om je heen te kijken, omdat je er allen samen herleid wordt tot je levende essentie, zonder naam of identiteit. Misschien is dit ook de grens waar de beschouwende taal ophoudt, en de ware stilte intreedt. Daarom citeer ik, tot slot, een gedicht dat ik onlangs schreef tijdens een meerdaagse stilte-retraite in het dominicanenklooster van Huissen.
Meditatie: een gedicht
‘Hier ben ik nu’
In deze kring zitten mensen zachte rots te worden,
ruisend, deinend de adem waarop verhalen wegebben,
gedachten verwaaien als vliegers of ziedende meeuwen
die tegen de koppige mantra op tornen - het krijsen
van het ik dat zich baarlijk weert in de stromende steen.
‘Hier kom ik vandaan’
In deze kring staan gehavende rotsen boom te zijn,
het rode sap onder hun bast bevrucht met aardse mythen
en mutaties die zij eens voor zoete waarheid slikten,
hun houten skelet vol voorzaten en onwereldse gloed
van ooit ontstoken sterren die hun bladerdak inhaleert.
‘Hier ga ik naartoe’
In deze kring wiegen de bomen zich tot kamelen,
het nu als zadel tussen lege bulten van toen en straks,
langzaam achter elkaar voortstappend, moment voor moment
afwikkelend op de kussens van de hoeven, de schrale
zandsteen van niet-weten bevloeid met gedeeld verlangen.
‘Hier ben ik nu’
In deze kring klimt ieder - mens, rots, boom, kameel – stil omhoog,
samen langs afzonderlijke paden, ontdaan van namen
en ballast van jaren; thans onvast van vorm en gedaante
trillen we, zwijgend, onbesproken, op het ongehoorde
lied van de eeuwig omwolkte top, het ingekeerde licht.